De knotwilg, icoon van het Hollandse polderlandschap

Voor het gemak hebben we het vaak over VVM, maar voluit heten we Vrienden van Meinerswijk en het Arnhemse polderlandschap. En juist vanwege dit polderlandschap besteden we in deze nieuwsbrief graag aandacht aan de knotwilg, want wie kent deze oer-Hollandse boom niet?! De icoon van ons polderlandschap.

Van Gogh had er al oog voor! (Knotwilgen bij zonsondergang, maart 1888, olieverf op doek op karton). Met zijn bijzondere vorm een fascinerende boom.

De Latijnse naam voor wilg is salix. Het is een geslacht met meer dan 300 soorten. In Nederland komen ongeveer tien soorten en evenveel hybriden voor.

Meest voorkomende soorten

In Nederland zijn de algemeen voorkomende soorten de kraakwilg, de schietwilg en de waterwilg. Knotwilgen zijn vooral kraakwilgen (salix fragilis) en schietwilgen (salix alba). Fragilis betekent breekbaar. Bij het buigen van een twijg breekt deze glad af bij de basis aan de tak. De kraakwilg is ook herkenbaar aan de bast, die dof is en kriskras dikke richels vertoont en aan de regelmatig geplaatste glanzende langwerpige bladeren.

De schietwilg lijkt qua schors op de kraakwilg maar heeft kleinere grijsblauwe bladeren. De waterwilg heeft goudgele mannelijke katjes, waarvoor deze soort ook gekweekt wordt. Natuurlijk hebben we ook nog soorten als de treurwilg en de kurkentrekkerwilg. Veel minder bekend is de cricketbatwilg, die gebruikt wordt… inderdaad.

Een wilg zelf stekken

De wilg is een snelle groeier en met name de kraakwilg en de schietwilg zijn zeer eenvoudig te stekken. Vandaar ook dat deze soorten vooral voor knotwilgen zijn gebruikt (teelt voor nuttige toepassing oftewel geriefhout). Het is vaak al voldoende om de takken van deze wilgen in de modder te steken. Het beste is om dit in februari/maart te doen.

Een goed ‘recept’ voor een knotwilg is:

  • Neem een polsdikke tak met een lengte van 2.80 m en haal de twijgen en zijtakken van de tak af.
  • Maak een gat van 80 cm in de grond, bijvoorbeeld met een grondboor. Kies geen droge gronden, maar laag gelegen delen of langs sloten. In onze Betuwe hebben we een hoge grondwaterstand, dus eigenlijk kan deze overal wel gepoot worden.
  • Haal van de onderste 30-40 cm enkele repen van de schors af; dit bevordert de beworteling.
  • Plaats de tak in het gat en gooi het gat weer dicht.
  • Geef in het eerste seizoen bij een droge zomer water.
  • Haal elke winter zijtakken weg met uitzondering aan de kop.
  • Na 4-5 jaar de eerste keer knotten (november-maart).
  • Vervolgens elke 3-6 jaar knotten. Vuistregel is dat takken niet dikker mogen worden dan 10 cm.

De standplaatsen

De (knot)wilg wordt vooral aangeplant langs wegen, sloten en erfafscheidingen. Ook kom je ze tegen als onderdeel van zogenaamde grienden.

Een griend is cultuurvegetatie op vooral voedselrijke gronden in de nabijheid van de rivieren; vaak ook in het winterbed. Het wordt met een korte omlooptijd gekapt. Bosvorming vindt daarom niet echt plaats.

Men maakt onderscheid in hakgriend (elke 3-4 jaar) en snijgriend (elke 1-2 jaar). Hakgriend werd vooral als zogenaamd rijshout in de waterbouw gebruikt, terwijl snijgriend (wilgentenen) vooral voor vlechtwerk werd gebruikt. De hoogte van de knot is vaak beperkt omdat het eenvoudig te kappen of te snijden moet zijn.

De toepassingen

De wilg kent veel nuttige toepassingen. In de oudheid wist men al dat de bast van de wilg een medicinale toepassing had. De wilg bevat de stof salicine, afgeleid van de Latijnse naam salix. Deze stof wordt nu synthetisch bereid. In de literatuur wordt beschreven dat een afkooksel van de bast gebruikt kan worden als middel tegen koorts en hoofdpijn.

Wilgen worden momenteel in een langjarig proefproject onderzocht op praktische geschiktheid voor het verwijderen van verontreiniging uit de bodem door opname en afbraak van organische verontreinigingen (zoals benzeen).

Wilgentenen zijn bij uitstek geschikt voor het vlechten van manden en andere gebruiksvoorwerpen, zoals fuiken. Wilgentenen werden na afsnijden een jaar gedroogd en daarna weer in water gelegd. Vlechtwerk wordt ook gebruikt voor het maken van erfafscheidingen. Helaas is het hout van zichzelf niet zo duurzaam, zodat de levensduur in weer en wind (en met name op maaiveldniveau) beperkt is.

Als brandhout wordt de wilg niet erg gewaardeerd. De stookwaarde is relatief laag in vergelijking met veel andere soorten zoals de beuk, es en eik. Aan de andere kant maakt de snelle groei veel goed.

Wilgen en populieren worden gebruikt voor het maken van klompen. Het zijn immers zachte, snelgroeiende houtsoorten. Wilgenhout houdt het vocht beter tegen en gaat langer mee dan populierenhout.

In de zestiende eeuw wordt al melding gemaakt van de toepassing van rijshout in de waterbouw door het maken van zogenaamde zinkstukken. Men vlocht enorme matten van wilgenhout die naar de plaats van bestemming werden gevaren en tot zinken werden gebracht door stenen op de mat te storten. De mat lag op de bodem en fungeerde als een soort filter dat voorkwam dat de bodem uitgespoeld werd, maar dat wel verschillen in waterdruk compenseerde. Een zinkstuk van wilgen gaat zeer lang mee, mits er geen paalworm in de buurt is (alleen bij zout en brak water) en de mat onder de waterspiegel blijft.

Zinkstukken in de Nederrijn

In de loop van de twintigste eeuw werden meer en meer zinkstukken op basis van kunststof toegepast. Inmiddels zijn de ‘klassieke’ zinkstukken opnieuw in de belangstelling doordat het als milieuvriendelijker gezien wordt.

Ook in de Nederrijn bij Meinerswijk werden zinkstukken van wilgentenen aangebracht om de bodem te beschermen na verwijdering van de bodemvoorzieningen voor de caissons. Onderstaande foto’s komen uit het archief  van Stichting Menno van Coehoorn.

Foto 1: het nog deels drijvende zinkstuk voordat het afgezonken wordt. Zichtbaar zijn de vlechtwerken die de tuinen vormen.

Foto 2: het zinkstuk is onder water verdwenen. De resterend benodigde steenbestorting wordt handmatig aangebracht.

Deze zinkstukken kun je het beste vergelijken met een sandwich. De onder- en bovenzijde bestaat uit een vlechtwerk van zogenaamde wiepen. Dit zijn bundels van takken met een doorsnede van ongeveer 30 cm en een lengte van enkele tientallen meters (zo lang als de mat) en bijeengehouden door touw. De vulling bestaat uit een laag riet of rijshout. Uit de mat steken verticale takken, waar takken doorheen werden gevlochten. De aldus verkregen ‘schuttinkjes’ hebben als functie dat de stortstenen op hun plaats in het vak (de zogenaamde tuin) blijven en niet gaan rollen.

De matten werden vervaardigd langs de waterrand op een zogenaamde zate en drijvend vervoerd naar de plaats van bestemming. Daar werd de mat tot zinken gebracht door een steenbestorting aan te brengen.

De knotwilg als gastheer

Ooit had ik een rij-instructeur die vertelde dat hij in de oorlog onderduiker was en zich bij een razzia verstopt had in een knotwilg, terwijl daarnaast een Duitse soldaat de wacht hield. Een bijzonder verhaal, maar de knotwilg is vaker een gastheer voor flora, met name voor fluitenkruid, brandnetel en vlier. Wanneer rot van de stam in de knot optreedt, ontstaat een vochtig en humusachtig milieu waarin deze soorten goed kunnen gedijen.

Lang leve de knotwilg!

Angelo Sarabèr, voorzitter van Vrienden van Meinerswijk

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.